Beste werkgever,
‘Laten we een vluchteling een kans geven’, hoorde ik u zeggen. En daarom voert u vandaag een sollicitatiegesprek met Osman uit Eritrea. Osman heeft zich goed voorbereid, maar hij is erg gespannen. Hij heeft zijn diploma en cijferlijsten meegenomen en wacht op de vragen die u hem gaat stellen.
De volgende dag belt Osman mij op. ‘Ik heb vannacht maar weinig geslapen’, zegt hij. ‘Ik hoop dat ik de baan krijg.’ Aan het eind van de week gaan ze mij bellen.
‘Ging het gesprek goed?’ vraag ik hem. Osman begint hard te lachen en zegt: ‘Ik weet niet of het goed ging, ik moet sinds het gesprek steeds lachen. Gisteravond belde ik een aantal vrienden en ik kon niet stoppen met lachen, zij gingen ook met mij mee doen.’
‘Waarom moet je dan zo lachen?’ vraag ik hem. ‘Om al die gekke vragen!’ zegt hij. ‘Ik dacht dat ze me vragen gingen stellen over mijn school: mijn cijfers, wat ik geleerd heb en over mijn ervaring tijdens mijn stage, maar daar hebben ze niks over gevraagd! En ik wachtte steeds tot die vragen zouden komen, maar ze zijn helemaal niet gekomen.’
‘Ik moest steeds over mijzelf praten: over mijn leven in Nederland, hoe ik omga met problemen, wat ik tot nu toe het moeilijkste vind in Nederland. Zij dachten bij die laatste vraag natuurlijk dat ik de Nederlandse taal ging zeggen, maar dat heb ik niet gezegd. Ik zei: “Het rijbewijs halen, was voor mij het moeilijkste”. Toen gingen zij lachen.’
‘Oh en ze vroegen ook waar ik trots op ben, wat ik goed kan. Dat was lastig. In Eritrea praten we niet zo over onszelf. Als iemand dat doet zeggen we: “Die geit drinkt zijn eigen melk”. Toen heb ik toch maar gezegd dat ik trots ben op mijn diploma. Ik heb alle vragen die ze mij gesteld hebben beantwoord maar ik weet niet of zij het goede antwoorden vinden.’
Beste werkgever, u ziet tijdens het gesprek een vriendelijke, bescheiden jongeman. Zijn verwachtingen van het gesprek zijn u onbekend. U ziet iemand die u af en toe voorzichtig aankijkt en zijn best doet de vragen die u hem stelt zo goed mogelijk te beantwoorden. Zijn lachbuien daarna hoort u niet.
U weet waarschijnlijk niet dat Osman tijdens het gesprek meer wilde bewegen, met zijn handen wilde praten zoals hij gewend is. Hij deed dit niet omdat u zo keurig recht en bijna bewegingsloos tegenover hem zat. En u staat er misschien niet bij stil dat Osman wel vragen voor u had, maar deze niet meer durfde te stellen toen het gesprek zo anders liep dan hij verwachtte.
U ziet een jongeman die er bij moeilijke of directe vragen enigszins om heen draait zoals het in zijn cultuur gewoon is. En u merkt wellicht bij Osman dat hij bij vragen over zijn vluchtelingenschap dichtklapt omdat dit heftige herinneringen naar boven haalt.
En natuurlijk speelt de taal in een sollicitatiegesprek een grote rol. Osman voelt zich onzeker over hoe hij Nederlands spreekt en is bang dat hij u niet of niet goed begrijpt. Omdat zijn woordenschat nog niet groot is drukt hij zich soms wellicht enigszins naïef of onhandig uit. Dit maakt dat hij af en toe aarzelend en voorzichtig overkomt. U zou hem de gelegenheid kunnen bieden een keer eerst antwoord te geven in zijn moedertaal. U begrijpt dan het antwoord niet, maar door zijn houding en intonatie begrijpt u ook veel wel.
Ik hoop u hiermee van dienst te zijn, in mijn volgende brief schrijf ik u over wat er nog meer bij komt kijken in de sollicitatiefase.
Met vriendelijke groet,
Wies Kalsbeek